Het bloemenschip

Canton, ca. 1746
Ivoor, beschilderd, H 55, B 27, L 75 cm.

Ottema-Kingma Stichting (OKS 2005-364), in bruikleen gegeven aan het Fries Scheepvaartmuseum te Sneek
Verworven met steun van de Vereniging Rembrandt


De VOC in Canton
Vanaf 1728 begon de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) de vaart op de Chinese stad Canton (fig. 1 linksonder ). De theehandel was zeer belangrijk geworden. Andere Europese handelscompagnieën waren de VOC voorgegaan en hadden al een belangrijke plaats op de Europese theemarkt verworven. In Canton werd niet alleen thee verhandeld, maar ook porselein. De Europeanen konden niet zomaar hun gang gaan in China. De keizer stelde strenge voorwaarden aan de handel. China was daarmee enigszins vergelijkbaar met Japan. De keizer bepaalde dat de Europese compagnieën slechts vanuit één stad mochten opereren: Canton.

De stad lag circa honderd kilometer landinwaarts, aan de Parelrivier. De Europese handelskantoren lagen buiten de stadsmuren van Canton. Rechtstreeks contact met Chinese handelaren was verboden en verliep via de zogenaamde hong. De hong was de functionaris die voor de Europeanen de betaling van belastingen en de huur van de gebouwen verzorgde en optrad als tussenpersoon bij de handel met Chinese afnemers en leveranciers.

Ivoorsnijders
Het scheepsmodel is gemaakt in Canton. Hier werkten ivoorsnijders die ongeëvenaard fijn werk leverden. Al in de 10de eeuw werd ivoor verhandeld in China. Deze handel concentreerde zich in Ch’uan-chou, waar Arabische kooplieden ivoor uit Afrika aanvoerden. Ook uit India en Zuidoost Azië werd ivoor aangevoerd. In de late Ming-tijd (1368-1644) bloeide de handel in gesneden ivoor op. Keizer Kangxi (1662-1722) was een groot liefhebber van ivoor. Hij richtte rond zijn paleis in Beijing een aantal ivoorwerkplaatsen op. Hier verzamelde hij de beste snijders uit zijn rijk. Populair waren de gracieus gebogen Chinese figuren, waarin de vorm van de slagtand nog te herkennen was. Tot het assortiment behoorden ook kammen, rugkrabbers, waaiers, mah-jongspellen en rookwaren voor opium. Grotere objecten waren pagodes en schepen. Drakenboten hadden nog de gebogen vorm van de slagtand. Jonken en bloemenschepen waren opgebouwd uit ivoren platen, die vaak zeer fijn versierd waren.

Slechts enkele exemplaren van dergelijke grote schepen zijn bekend. Een ervan behoort tot de verzameling van het Victoria and Albert Museum in Londen (fig. 2 links) en een ander schip is eigendom van de Deense koninklijke familie. Het model uit de collectie van het Parijse Musée de la Marine lijkt nog het meest op het model dat Jan de With in 1746 meenam.

Chinese ambachtslieden waren beroemd om hun verfijnde vakmanschap. Ivoorsnijders wisten een hoge graad van perfectie te bereiken. Toen China in de 18de eeuw de westerse handel concentreerde in Canton, bloeide daar de ivoorbewerking op. De bedrijfstak kreeg in de 19de eeuw meer en meer een industrieel karakter.

Bloemenschepen
De westerse kooplieden in Canton mochten geen rechtstreekse contacten hebben met Chinese handelaars. Ook contacten met Chinese vrouwen waren verboden. Eventueel kon de compradoor (tussenpersoon) vrouwenbezoek regelen in de westerse buitenwijk, maar westerlingen mochten geen gebruik maken van de diensten van Chinese prostituees of courtisanes. Met name courtisanes (hoogopgeleide vrouwen die in hoog aanzien stonden) hadden hun ontmoetingsplek met klanten op bootjes en schepen op de Parelrivier. Deze schepen werden - verhullend - bloemenschepen genoemd. De westerlingen zagen ze varen, wisten wat er zich afspeelde, maar waagden zich niet aan boord. Ze zouden een bezoek met de dood moeten bekopen.

Van de Chinese kostbaarheden die vanaf de 16de eeuw naar Europa werden gebracht is het porselein, in zijn vele uitvoeringen, het meest bekend. Er kwamen echter ook andere exotische producten naar het westen, soms als souvenir meegenomen door zeelieden of handelaren die een tijdlang in Oost- en Zuidoost-Azië werkzaam waren. Tot die soms kostbare souvenirs behoren ivoren voorwerpen, waaronder dit zogeheten ‘bloemenschip’, dat in de 18de eeuw uit China zijn weg vond naar Friesland.
Het zeer fraaie voorbeeld van oosterse ambachtskunst ontleent zijn belang niet alleen aan zichzelf, maar ook aan de goed gedocumenteerde herkomst. Het werd omstreeks 1746 vervaardigd te Canton en belandde kort daarna dankzij Jan de With (1715-1781) in Friesland om in 1758 een plaats te krijgen op Staniastate te Oentsjerk (Oenkerk).

Jan de With

Het bloemenschip is door Jan de With (1715-1781) meegenomen uit China. Jan de With werd als Jens True geboren te Århus in Denemarken. Als 14-jarige jongen trok hij met twee broers naar Nederland en monsterde aan op het VOC-schip Midlo voor een gage van 5 gulden per maand. Hij veranderde, evenals zijn broers, zijn Deense achternaam in De With. Als zeeman verbleef hij 5 jaar in de Oost en voer er op verschillende schepen. In 1735 was hij voor enkele maanden terug in Amsterdam. Op de Castricum voer hij in de rang van ‘derde wake’ (stuurman) weer naar Batavia. Zijn beloning was nu 26 gulden per maand. Zo verliep zijn carrière in gunstige zin: hij klom op tot schipper van het retourschip Hofwegen (1740). Met dit schip (van de kamer Rotterdam) maakte hij verschillende reizen tussen Batavia en Goeree. In 1746 werd Jan de With door gouverneur-generaal Van Imhoff benoemd tot commandeur van de gehele retourvloot. Deze vloot bestond uit negen schepen: de Leijden, Reijgersdaal, Hoogersmilden en Duijnhof (VOC-kamer Amsterdam), de Spaanderwout en Nieuwland (VOC-kamer Zeeland), De Voorsigtigheijd (VOC-kamer Delft), Brouwer (VOC-kamer Hoorn), en ’t Huijs te Perzijn (VOC-kamer Enkhuizen). De tocht verliep zonder problemen. Met hun kostbare lading keerden de schepen veilig terug in Nederland. Jan de With bracht verslag van de tocht uit aan de Staten-Generaal en kreeg als dank van de VOC een gouden penning (collectie Nederlands Scheepvaartmuseum te Amsterdam) ( fig. 3 hiernaast).
In Nederland trouwde Jan de With in 1750 met de in Dokkum geboren Wikje Minnema (1725-1786), de weduwe van Mr Hendrikus Canter Visscher, wiens familie ook in de Oost carrière maakte. Het echtpaar De With ging wonen in Dokkum. Jan de With trad als kapitein ter zee in dienst van de Friese Admiraliteit. In 1758 kocht hij het landgoed Staniastate bij Oentsjerk. Hij noemde het Hofwegen, naar het schip waar hij zes jaar lang schipper op was geweest. Jan de With is in 1781 begraven in de kerk van Oentsjerk. Daar werd te zijner nagedachtenis een kleurrijke rouwkas opgehangen, die evenals zijn grafzerk nog steeds aanwezig is.

Het model van Jan de With
Het model dat Jan de With als souvenir meenam uit de Oost is van een uitzonderlijk hoge kwaliteit. De Cantonese ivoorsnijders hebben het gehele schip met ragfijn snijwerk versierd. Het model is verlevendigd met figuurtjes met roeispanen en met opzichters. Ruim tweeënhalve eeuw was het in eigendom van de nazaten van Jan de With, tot het in 2004 werd geveild. Friesland speelde in de VOC slechts een bescheiden rol. Hollandse en Zeeuwse steden hadden eigen VOC-kamers. Friesland werd daar buiten gehouden. Toch zijn vele Friezen in dienst getreden van de VOC. Ze dachten er geluk en rijkdom te vinden, maar de meesten kwamen net zo arm terug als ze waren gegaan. Als ze al terugkwamen, want velen stierven onderweg of in de Oost. Slechts enkele Friezen wisten fortuin te maken.
Leden van de Friese geslachten Bergsma, Canter Visscher, De Wendt en De With voerden na terugkeer uit de Oost een grote staat. Zij huwden in aristocratische en patricische families en manifesteerden zich in bestuurlijke kringen in steden en grietenijen, dikwijls als beschermelingen van de laatste stadhouders. Jan de With behoorde ook tot dit circuit. Met dit ivoren scheepsmodel kan in het Fries Scheepvaart Museum aandacht worden besteed aan deze Friezen en hun rol in de VOC.

Wie meer wil lezen:

  • Anna Jackson en Amin Jaffer, Encounters. The meeting of Asia and Europe 1500-1800, Londen (Victoria and Albert Museum), 2004
  • Tardy, Les Ivoires, deel II, Parijs 1977
  • G. van der Veer, Familie Van Haersma en Van Haersma de With, Drachten 2001
  • F.S. Gaastra, ‘Friesland en de VOC’ in: Ph.H. Breuker en A. Janse, Negen eeuwen Friesland-Holland. Geschiedenis van een haat-liefdeverhouding, Zutphen 1997, pp. 84-96
  • Femme S. Gaastra en Wilma Seybel, ‘Een Kollumer koopman in de Oost. Eyso de Wendt (1718-1780)’ in De Vrije Fries, 74 (1994), pp. 85-102
  • VOC kenniscentrum

Deze tekst is gebaseerd op het artikel Het ‘Bloemenschip‘ van Jan de With, dat Meindert Seffinga schreef voor het zomernummer 2005 van het Bulletin Vereniging Rembrandt

Figuur 1:
Gezicht op Canton, gravure.

Figuur 2:
Canton, ca. 1800
ivoor, beschilderd
Bron: Victoria and Albert Museum, London, Hall Bequest (inv. nr. A.6-1936)


Figuur 3:
De penning van Jan de With uit 1746
bron: Scheepvaart Museum, Amsterdam (inv. nr. A.4077)

De OKS collectie

Onze collectie bestaat uit circa 30.000 objecten cultureel erfgoed welke in bruikleen zijn op 34 locaties.

Contact

Secretariaat Ottema-Kingma Stichting
Harlingersingel 23-A
8913 CJ Leeuwarden

Bezoek alleen op afspraak
Direct contact opnemen