Sitsen babyjakje
India, Friesland, 1700-1800
Katoen, sits en linnen, L 22 cm
Ottema-Kingma Stichting (NO 06258), in bruikleen gegeven aan het Fries Museum, Leeuwarden
Het Friese sitsen babyjakje sluit midden achter met vier paar zijden lintjes met ingeweven randmotief. De driekwart mouwen bestaan uit twee delen en volgen de vorm van de (gebogen) elleboog. Er is een klein splitje bij de elleboog en een knoopsgaatje dat volgens de traditie is afgewerkt met groen garen. Het (zilveren?) knoopje ontbreekt. Hals en mouwen zijn omboord met een bies van dezelfde stof. Het jakje is gevoerd met wit linnen.
De stof: Sits uit India, 1750-1800
De zwarte contouren van het rankmotief zijn gedrukt met een drukblok met een ijzerbeits en geverfd in een meekrapbad. Daarna zijn met diverse beitsen de bloemen in gevuld en geverfd in meekrap met als resultaat rood en lila. Voor het verkrijgen van de blauwe en de groene vlakjes zijn alle witte, rode en lila delen afgedekt met was en is het geheel gedompeld in een indigokuip. Daarna is de was verwijderd. De gele vlakjes en geel over blauw om groen te krijgen, zijn afzonderlijk geschilderd.
Kinderkleding in de 18de eeuw
Kinderen kleedde men eeuwenlang als miniatuurvolwassenen. Als de mode kleding voorschreef die de bewegingsvrijheid van volwassenen beperkte, dan waren het vooral de kinderen uit de meer welgestelde kringen die daaronder leden. Kinderen uit de lagere standen hadden veel minder te maken met de knellende voorschriften van de mode. Hun kleding was eenvoudiger, zonder hinderlijke tierlantijnen en baleinen.
In de 18de eeuw bestond babykleding in Friesland uit een linnen (of zijden) hemdje dat op de rug werd gesloten met strikbandjes De beentjes werden de eerste zes weken in wikkels gewonden, om ze voor kromgroeien of ‘zelfs afvallen’! te behoeden. Vervolgens wikkelde men ze in verschillende linnen en wollen luiers. Het bovenlijfje werd gestoken in een mooi jakje, van sits of geborduurde zijde of linnen. Bovendien stak men de armpjes en handjes in losse mouwtjes of mitaines of polsmouwtjes.
Op het hoofd kwam eerst een driehoekig ‘flepje’ of fontanelladoekje en één of meerder mutsjes. Wanneer de baby getoond werd wikkelde men hem in een omslagdoek, een wikkelkleed dat vaak van sits of Europese katoendruk was gemaakt.
Wat is sits?
‘Sits’, afgeleid van het Perzische ‘chitta’ dat ‘gespikkeld’ betekent, is handbeschilderde, glanzend gemaakte katoenen stof met prachtige bloempatronen. Deze gebloemde stof uit India was in de 17de eeuw in Europa een ware sensatie, want ze was voordelig, praktisch en kleurecht, vergeleken met de tot dan toe hier verkrijgbare stoffen als zijde, wol en linnen. Bij Europese bedrukte stoffen zoals wol en linnen werd namelijk gebruik gemaakt van kleurstoffen met olie of eiwit als bindmiddel, waardoor deze stoffen nogal onaangename geuren verspreidden. Bovendien vervaagden de kleuren snel omdat de kleurstof op het weefsel was gekleefd en zich niet in de vezels had gehecht.
De sitstechniek is in India ontwikkeld. Er werd op fijngeweven katoen geschilderd of gedrukt met beitsen, dat zijn metaalzouten zoals aluin en ijzerbeits. Daarna werd de stof in een verfbad gedompeld en alleen waar de stof gebeitst was hechtte de kleurstof zich. Bijvoorbeeld in een bad van saya wera, een soort meekrap, werd de kleur met ijzerbeits rood, met aluin paars. Indigo, de blauwe verfstof hecht zich zonder beits aan de vezel. Alles wat niet blauw moest worden werd dan ook eerst afgedekt met was. Na het verven werd de was er weer afgeschraapt en de restanten uitgekookt. Tot slot werd de stof glanzend gemaakt met rijststijfsel. Door het gladde oppervlak werd sits niet snel vuil en door de betere manier van verven bleven de kleuren bij het wassen behouden, ging de stof niet stinken en barstten de dessins niet bij het opvouwen.
De VOC begon aanvankelijk deze exotische textiel uit India te halen, om die in Indonesië te ruilen tegen specerijen. Maar de Nederlandse zeelieden vonden de stoffen zelf zo mooi, dat ze als souvenir lappen mee naar huis namen, wat zeer in de smaak viel. Dus gaf de VOC vanaf 1664 opdracht om deze stof mee te brengen voor de Nederlandse markt. Tot aan het begin van de 19de eeuw was er een levendige handel in sits. Er was echter zoveel vraag naar, dat men in Europa al gauw probeerde om zelf katoen te bewerken, niet met de hand te beschilderen, maar te bedrukken. In 1676 werd in Engeland de eerste katoendrukkerij opgericht. Tot de dag van vandaag is gebloemde ‘chintz’ niet meer weg te denken uit de Engelse interieurs.
In Nederland werd de eerste katoendrukkerij in 1678 gesticht in Amersfoort, door de Amsterdamse kooplieden Jacob de Gou en Hendrik Popta. Er volgden snel meer. De bloeitijd van deze ondernemingen viel rond 1750, toen er in Nederland ongeveer honderd katoendrukkerijen waren, waarvan alleen al tachtig in Amsterdam. Een halve eeuw later is dat aantal sterk terug gelopen omdat de stof niet meer in de mode was.
Sits in Friesland
Sits werd in Friesland vooral gebruikt voor interieurtextiel en kleding, waarbij de klederdracht van Hindeloopen het meest bekend is geworden. De collectie van het Fries Museum bevat meer dan zevenhonderd voorwerpen van sits en vergelijkbare Europese katoendruk en is een collectie met internationale allure. Omdat de klederdracht in Hindeloopen zo excentriek was, heeft men daar in de loop der tijd veel belangstelling voor getoond. Daarbij is vaak over het hoofd gezien dat ook elders in Friesland veel sits is gedragen als daagse kleding. De vrouwenkleding volgde altijd de heersende Franse of internationale modelijn. In de 18de eeuw betekende dat strakke schootjakjes met een laag uitgesneden hals op een wijde rok met verbrede heupen die ondersteund werden door ‘paniers’.
In het Fries Museum is het merendeel van de collectie 18de-eeuwse jakjes van sits, er zijn enkele van gebloemde zijde en dan is er slechts één eenvoudig jak van wol bewaard gebleven. Dit geeft wel een vertekend beeld van wat er werkelijk werd gedragen, want uit boedelinventarissen blijkt dat het merendeel van de jakken van wol was. Sits was echter het meest aantrekkelijk om te bewaren dankzij de sprankelende kleuren en de goede houdbaarheid van het materiaal. Zijde is veel kwetsbaarder en wollen kleding werd afgedragen en niet bewaard.
Op het portretje dat Friedrich Hauck omstreeks 1774 maakte van Neeltje Nicolaï-Zijlstra met haar dochters Anna en Hanna, draagt Neeltje een japon van sits met een donkere grond, die men in de 18de eeuw ‘nachtgrond’ noemde. In de collectie van het Fries Museum bevinden zich meerdere ‘nachtgrond’-jakjes, allemaal van Europese bedrukte katoen. De uitgesneden hals van haar jak is bedekt met een fichu, waaronder ze een kroplap draagt, zoals in Nederland gebruikelijk was. De meer geklede kroplap was wit, afgezet met kloskant, de daagse werd meestal van sits gemaakt en daarvan zijn er verspreid over Nederland veel bewaard gebleven. Portretten waarop een sitsen kroplap te zien is zijn echter niet bekend. Alleen in de dracht van Volendam verwijst het gebloemde vierkant bij de hals naar de oorspronkelijke sitsen kroplap en in Spakenburg is de kroplap pas na 1900 uitgegroeid tot de opvallende schouderkappen.
In de Empiretijd gaat de voorkeur van de mode uit naar effen lichte stoffen of naar kleine strooimotiefjes. Empirejakken werden tot omstreeks 1820 in Friesland nog wel van grootbloemige sits gemaakt, waarbij opvalt dat er vaak stof werd hergebruikt. Uit een wijde sitsen rok kon immers gemakkelijk een lang jak met pofmouwen gemaakt worden. Daarna was de grote glanzende bloem voor lange tijd uit de mode, behalve voor babymutsjes.
Ook mannen droegen kledingstukken van sits, al zijn daar niet zoveel exemplaren van over. In het Fries museum is één mannenvest van een sits uit 1725-1750 met een fantasievol patroon van vogels en bloemen. Zeer gewild was een ‘japonse rock’, een kamerjas waar de Japanse kimono model voor stond. Omdat de echte Japanse zijden kimono’s met mondjesmaat uit Japan meegenomen werden liet men in India japonse rokken maken of men maakte ze in Nederland na van Indiase sits. Deze comfortabele huisjassen waren in de 18de eeuw erg in bij de ‘heren studenten’, die ze zelfs naar college droegen (figuur 2 links) .
Wie meer wil lezen:
- Gieneke Arnolli en Sytske Wille-Engelsma, Sits, exotisch textiel in Friesland (2 delen), Zwolle 1990
- Rosemary Crill, Chintz: Indian Textiles for the West, London 2008
- Ebeltje Hartkamp-Jonxis, Sits. Oost-West relaties in textiel, Zwolle 1987
- C. Nieuwhoff, Klederdrachten. Een reis langs de levende streekdrachten van Nederland, Amsterdam 1976
Figuur 1:
japon
India, Engeland, ca. 1770-1780
katoen en sits
bron: Victoria & Albert Museum, London (inv. nr. T.229&A-1927)
Figuur 2:
Japonse rok
India, Friesland, ca. 1750
Katoen, sits en linnen, L 131 cm
Ottema-Kingma Stichting (NO 13325), in bruikleen gegeven aan het Fries Museum, Leeuwarden
Onze collectie bestaat uit circa 30.000 objecten cultureel erfgoed welke in bruikleen zijn op 34 locaties.
Secretariaat Ottema-Kingma Stichting
Harlingersingel 23-A
8913 CJ Leeuwarden
Bezoek alleen op afspraak
Direct contact opnemen